Hammacher hecht veel waarde aan een wetenschappelijke ontsluiting van de collectie en verbaast zich erover dat daar in Nederlandse musea weinig aandacht voor is. Ook Rijksmuseum Kröller-Müller heeft volgens hem ‘op het gebied van catalogi, publicaties, afbeeldingen […] uiterst weinig te bieden. Studiegelegenheid, ook aan buitenlanders, die het niet geëxposeerde gedeelte willen zien, was en is er niet.’ Hij stelt in 1951 de Neerlandica Ellen Joosten aan als wetenschappelijk assistente. Joosten krijgt de opdracht om de collectie ‘via gedegen bestandscatalogi openbaar te maken’. Eind 1952 verschijnt de eerste geheel aan beeldhouwkunst gewijde catalogus, waarin 310 sculpturen worden beschreven, van de Aziatische boeddha’s van Helene tot de nieuwste aanwinsten van Hammacher.