Van binnen naar buiten
Hammacher heeft al jaren affiniteit met beelden in een natuurlijke omgeving. Nu de uitbreiding van het museum is voltooid, wil hij, naar het voorbeeld van Battersea Park in Londen, Middelheim in Antwerpen en Sonsbeek in Arnhem, een beeldentuin realiseren. Hem staat een tuin voor ogen die plaats biedt aan 50 tot 100 beelden. De beeldenzaal zou zich dan als het ware ‘voortzetten in de openlucht en zou de overgang vormen tussen een binnen- en buitenmuseum’. Architect Henry van de Velde en de regenten van de Kröller-Müller Stichting steunen het plan.
Nadat diverse locaties zijn verkend, wordt uiteindelijk gekozen voor een stuk grond van drieënhalve hectare aan de oostzijde van het museum. Dit terrein wordt aan de ene kant begrensd door boerderij de Pampel en aan de andere kant door de Franse Berg, en is door de nabijheid van het museum goed te beveiligen. Eigenaar van de grond is de Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe, die het dus in erfpacht aan het museum zou moeten geven. De onderhandelingen verlopen echter moeizaam.
Toch krijgt tuin- en landschapsarchitect Jan Bijhouwer opdracht om de mogelijkheden van het terrein te onderzoeken. Bijhouwer, sinds 1946 hoogleraar aan de Landbouwhogeschool in Wageningen, speelt in zijn ontwerpen altijd uitdrukkelijk in op de kenmerken van het aanwezige landschap. Volgens hem is er geen locatie beter geschikt voor het plaatsen van beelden in de openlucht dan De Hoge Veluwe.